Langer hadden we niet nodig om tot de kern te komen. Ze komt binnen en ik nodig uit: ‘Zet je maar.’
Om dan voorzichtig te polsen: ‘Je hebt een extra afspraak gevraagd. Je voelt dat het niet goed gaat?’
En dan breekt er iets. We zijn nog geen minuut verder. De tranen breken door, haar stem breekt, de hopeloosheid breekt iets binnenin en het is op. Zij is echt op…
De uitzichtloosheid van dit afwachten en niet weten wat er wanneer nog komt; het vreet aan haar. Het teveel tijd met jezelf en zonder de ander moeten doorbrengen; het zorgt voor dramatische hersenspinsels. Plots lijkt de dood aantrekkelijker dan dit dag in dag uit overleven van telkens maar hetzelfde: eten, slapen, werken en dan weer van voor af aan. Plots lijkt dit bestaan zo absurd en futiel dat het er niet meer toe lijkt te doen. Waarom nog eten, slapen, werken en weer van voor af aan?
En dan breekt ook bij mij iets vanbinnen, het verlangen om nabij te zijn, om hoop te bieden, om de ander te raken en te laten weten: ‘Ik zie en voel je wanhoop en pijn, en ik ben er. We gaan voor je zorgen zodat je deze crisisperiode door geraakt.’
We maken een plan voor de komende dagen. We maken perspectief waar er geen lijkt te zijn. We maken het veilig, zo goed als kan. We nemen afscheid. Ik laat los.
En dan moet ik zelf een minuut bekomen. Want, hoe vaak zal ik deze wanhoop vandaag nog horen?
(Gebaseerd op therapeutische ontmoetingen)