Een tijd geleden volgde ik een webinar met één van de grondleggers van het motivationeel werken: William R. Miller. Hij stelde ons de boeiende vraag: wat maakt een goede maaltijd? Is het afhankelijk van de kwaliteit van de ruwe ingrediënten? Of zit het hem in de vaardigheden van de chef?
Dezelfde vraag kan je je ook stellen over therapie: wat maakt therapie ‘succesvol’? Gaat dat over het inzetten van de gepaste technieken, of gaat het over de skills van de therapeut?
Wat je misschien nog niet wist, is dat motivationeel werken in de jaren ’80 van de vorige eeuw werd ontwikkeld om mensen met een verslavingsproblematiek te helpen. Intussen wordt het ingezet om mensen met heel diverse vragen en zorgen te begeleiden (angst, depressie, eetstoornissen, zingevingsvragen, burn-out,…).
Daarnaast werd de methode veelvuldig bestudeerd en telkens verder verfijnd. Zelf vond ik het erg boeiend om meegenomen te worden in de ontwikkelingen doorheen de geschiedenis. Wat me erg fascineerde was hoe de onderzoeksgroep van Miller geïnteresseerd was in de vraag: wat is het nu precies dat zo goed werkt aan onze therapievorm? En hoe kunnen we verklaren dat er verschillen zijn in ‘werkzaamheid’?
Wat ik leerde uit de resultaten van het onderzoek dat hij presenteerde, is:
- er zijn grote verschillen tussen therapeuten: sommige therapeuten hadden erg veel tevreden cliënten (als in: we hebben samen goed aan doelen gewerkt), terwijl andere therapeuten het toch beduidend minder goed deden
- motivationeel werken leer je niet uit de boeken en ook niet door eens een online webinar te volgen, maar door gesuperviseerd te worden, dit wil zeggen: door van een ervaren therapeut feedback te krijgen op je interventies en daarin steeds beter te leren aansluiten op wat zich aandient in gesprekken
Wat ik verder ook meeneem, is dat er bepaalde klinische vaardigheden (skills) zijn die er écht toe doen. Deze vaardigheden voorspellen hoe goed een therapie zal ‘werken’, maar ze dienen wel geïntegreerd te zitten in alles wat je doet. (Het is dus niet iets ‘extra’ of ‘naast’ je therapeutisch handelen, het zit erin verweven.)
Wat die vaardigheden zijn, ook daar deed Miller met zijn team uitvoerig en herhaaldelijk (voortschrijdend) onderzoek naar. Zij kwamen tot volgende 8 essentiële vaardigheden:
1/ accurate empathie: empathie die goed afgestemd is, die nauw luistert naar wat er gezegd wordt en wat er niet gezegd wordt
2/ ‘positive regard’: het goed voor hebben met mensen, door hen te erkennen en bevestigen in hun bestaan, vanuit de overtuiging dat alle mensen doen wat ze kunnen
3/ ‘genuineness’: congruent en écht zijn, oprecht zijn in je acties, in je zijn
4/ acceptance: mensen aanvaarden zoals ze hier en nu zijn, zonder verandering op te willen dringen – van mij hoeft niemand te veranderen, wie ben ik immers om te bepalen wat ‘moet’ of welke richting iemand uit moet met het leven?
5/ focus: een gemeenschappelijk doel hebben, waar willen we samen rond werken?
6/ hoop: er zijn altijd mogelijkheden om te veranderen, ook als mensen het gevoel hebben vast te zitten en geen perspectief meer te hebben
7/ evocatie: verander-taal uitlokken – elk mens heeft verlangens in zich die we kunnen erkennen en dit verlangen is de motor voor verandering (minder pijn, minder gezeur van naasten, minder eenzaamheid, minder angst,… maar ook meer vrijheid, meer energie, meer levenslust, meer verbinding,…)
8/ informatie en advies aanbieden – als mensen zoekend zijn naar opties, kan je vragen of je samen met hen wat mogelijkheden kan overlopen, je kan informeren over gevolgen van bepaalde keuzes en ook advies aanbieden (‘wat mensen in jouw situatie wel vaker helpt is om…, zou dat iets voor jou kunnen zijn?’)
Als we mensen willen ondersteunen om meer (of anders) autonoom, verbonden en competent in het leven te staan, dan doet het ertoe WAT we vragen, reflecteren (teruggeven) en samenvatten in onze gesprekken.
Het vermogen om deze vaardigheden te integreren in ons dagelijks werk als psychotherapeuten en counselors maakt dus het verschil. Het gaat erom dat we niet alleen de juiste technieken toepassen, maar ook dat we op een diepere, meer persoonlijke manier verbinding maken met onze cliënten. Het is deze verbinding die vaak het verschil maakt tussen een effectieve en een minder effectieve therapie.
Daarnaast mogen we niet vergeten dat therapie altijd een dynamisch proces is. De behoeften en doelen van cliënten kunnen veranderen, en het is aan ons om daar flexibel en responsief op in te spelen. Dit betekent dat we voortdurend moeten blijven leren en onszelf ontwikkelen, zowel door formele training als door ervaringen in de praktijk met onze cliënten.
Dit zijn richtingwijzers die ik zelf meeneem in de gesprekken die ik heb met mensen. Welke herken jij?
Zijn er aspecten waar je van voelt dat je er nog in kan bijleren?
Zelf wil ik nog meer evolueren in het zoeken naar een gemeenschappelijke focus: hoe doen we dat samen, hoe geven we er taal aan, en hoe zorgen we ervoor dat we bij deze focus blijven (met een hoofd als het mijne, dat graag alle kanten op springt is dat een uitdaging)?